Les 3 Gegevens van de weegschaal en het meetlint

3.1 Gewicht (met iedere weegschaal)

Gewicht wordt gewogen in kilo’s, afhankelijk van het soort weegschaal tot op 1 cijfer achter de komma. Gewicht is niet iedere dag gelijk, maar schommelt voortdurend.
Als je elke dag op de weegschaal zou staan (wat overigens niet aan te raden is) merk je dat je gewicht schommelt. Schommelingen in het gewicht hebben veelal te maken met wisselingen in de hoeveelheid vocht (je lichaam bestaat voor 45-65% uit vocht!).
 ‘s Avonds weeg je meer dan ’s morgens. Dit komt, omdat je in de loop van de dag vocht vasthoudt. Dit plas je ’s morgens weer uit. Vandaar dat veel mensen graag ’s morgens op de weegschaal staan.

Als je heel zout gegeten hebt, houdt het lichaam extra vocht vast. Dit geeft tijdelijk een iets hoger gewicht. Met 1 of 2 dagen is het vocht weer weg. Voor de menstruatie wegen vrouwen meer door extra vocht. Dit kan 1 tot 2 kilo zijn. Om te controleren of je afvalt, kun je beter niet vaker dan 1 keer in de week op de weegschaal gaan staan. Doe je het vaker dan raak je vaak gefrustreerd door bovengenoemde schommelingen. 

Andere veel voorkomende redenen van een fluctuerend gewicht zijn:

  • Je houdt meer vocht vast door een koolhydraatrijke maaltijd de dag ervoor. Koolhydraten houden wel 2,5 keer hun gewicht in vocht vast

  • Je bent veel vocht kwijtgeraakt door zweten of alcoholgebruik. Dit gewichtsverlies is alleen maar vocht en het is belangrijk om dit weer aan te vullen

  • Je bent spieren aan het opbouwen. Hier word je slanker van, maar minder snel lichter. Spieren wegen namelijk 14% meer dan vet en nemen minder ruimte in

  • Je bent nog niet volledig naar de wc geweest

  • Je draagt zwaardere of lichtere kleding tijdens het wegen

  • Je bent veranderd van leefstijl en je lichaam moet hier nog aan wennen

  • Je bent ongesteld, zwanger of in de overgang. Hormonale veranderingen in deze periodes zorgen ervoor dat je meer vocht vasthoudt.

Belangrijk is dat je dit aan je cliënten ook meegeeft als ze beginnen met het bijhouden van hun gewicht. Zorg dat je kunt uitleggen waardoor een verschil in gemeten gewicht kan komen.

Om te controleren of iemand een gezond gewicht heeft, berekenen we de BMI.


3.2 Body Mass Index (BMI) = verhouding lengte en gewicht

Alleen het gewicht van iemand zegt niet alles. Deze Australische vrouwen wegen allemaal 70 kilo

De BMI is één van de meest gebruikte manieren om te meten of iemand een gezond gewicht heeft. Het is een theoretische berekening, die onder andere ook door de Hartstichting gebruik wordt (https://www.hartstichting.nl/gezond-leven/bmi.)

Het is slechts een indicatie voor het hebben van overgewicht, normaal gewicht of ondergewicht. Naarmate de BMI hoger wordt neemt de kans op de gezondheidsrisico’s toe.

Er worden 2 waarden van het lichaam gebruikt (lengte en gewicht) om te berekenen in welke categorie je valt. Een bio-impedantieweegschaal kan ook de BMI uitrekenen en ook in de Voedingshuistool (volgt bij de Voedingslessen) wordt de BMI uitgerekend.

BMI-formule: lichaamsgewicht (in kg) delen door de lichaamslengte (in meters) in het kwadraat. Oftewel: Gewicht/ (Lengte x Lengte).

Voorbeeld:

Gewicht 60 kg/ (lengte 1,70 x lengte 1,70)          BMI = 60/(1,70*1,70) = 20,76

In onderstaand schema kun je uitlezen wat de gezonde en ongezonde BMI-waardes zijn:

VrouwenMannenResultaat
<18,6<20Ondergewicht
18,7 – 23,820,1 – 25Gezond gewicht
23,9 – 28,525,1 – 30,0Overgewicht
28,6 – 4030,1 – 40Obesitas
>40>40Morbide obesitas
  • Voor kinderen gelden aparte normen en de BMI-methode kan niet worden gebruikt voor zwangere vrouwen.

  • De BMI geeft slechts een indicatie of je overgewicht, normaal gewicht of ondergewicht hebt. Er worden slechts 2 waarden van het lichaam (lengte en gewicht) gebruikt om te berekenen in welke categorie je valt. De BMI houdt dus geen rekening met de verhoudingen tussen spieren, botten en vetweefsel. Sporters die weinig vet hebben maar wel veel spieren, zullen toch hoog scoren op de BMI. Zij hebben een hoger gewicht, maar geen ongezond gewicht.

  • 2 mensen kunnen hetzelfde BMI hebben, maar een totaal ander lichaamssamenstelling. BMI zegt niets over de verhouding spiermassa – vetmassa.

Om die reden betekent een hoge BMI niet altijd dat iemand een ongezond lichaam heeft. Iemand kan ook zwaar zijn, maar erg gespierd en een heel laag vetpercentage hebben. Het is dus belangrijk om naar meerdere gegevens te kijken en waardes te combineren.


3.3 Lichaamsvet

Gewicht zegt niet altijd of niet alleen iets over de gezondheid van een persoon.

Iemand met een – volgens de BMI-berekening – normaal gewicht, kan een relatief hoge vetmassa hebben. De hoeveelheid lichaamsvet en de plaats waar het vet zich in het lichaam opslaat zeggen iets over het gezondheidsrisico dat iemand loopt, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van diabetes II en/of hart- en vaatziekten. Inzicht in het vetpercentage is daarom wel degelijk van belang.

De meting van het lichaamsvetpercentage met een bio-impedantieweegschaal is (niet meer en niet minder dan) een benadering van het werkelijke lichaamsvet. Door regelmatig te meten, kun je wel goed zien of er progressie is. En daar gaat het om.

Vetpercentagemeting met een huidplooimeting is wel preciezer, maar dat vergt enige ervaring. In de VBG-voedingslessen wordt hier dieper op ingegaan is.

In onderstaand schema vind je de globale gezonde vetpercentage-waardes:

LeeftijdManVrouw
<30 jaar15%25%
31-39 jaar18%28%
40 – 49 jaar2030
>50 jaar20-25%30-35%

3.4 Visceraal- of buikvet

Het visceraal vet of buikvet is de hoeveelheid vet in de buikholte, zowel in als rond de vitale organen. Veel vet in de buikholte is een belangrijke risicofactor voor diabetes type II (suikerziekte) en hart- en vaatziekten. Een verklaring hiervoor is dat buikvet fysiologisch veel actiever is dan onderhuids vet. Vet in de buikholte heeft bijvoorbeeld meer cellen per volume eenheid en er stroomt meer bloed doorheen. Daarbij is buikvet gevoeliger voor hormonen en voor veranderingen in de vetstofwisseling en vetopslag.

Visceraal vet of buikvet bedreigt de gezondheid dus meer dan vet op de heupen en billen.

Het visceraal vet of buikvet kan worden gemeten met behulp van een bio-impedantieweegschaal (4-punts variant) of door met een centimeter de middelomtrek te meten. Beide meetmethodes leveren een indicatie van het visceraal of buikvet.

De middelomtrek of de visceraal vetmeting hangt nauw samen met de BMI en met het totale percentage lichaamsvet. Een hoog BMI en hoog vetpercentage geeft doorgaans ook een hoge visceraal waarde en/of  hoge middelomtrek.

Visceraal- of buikvet-waardes gemeten met de bio-impedantieweegschaal:

Normaal1 – 12
Ongezond (excessief)13 – 59

De middelomtrek wordt gemeten met een centimeter op het smalste deel van het middel, tussen de onderste rib en de bovenkant van het heupbeen. De meting is erop gericht om een ongunstige vetverdeling te achterhalen. Onderstaande indeling geldt voor volwassenen van 18 tot 60 jaar. Voor sommige groepen, zoals Aziaten en Hindoestanen, gelden andere grenswaarden. Dit heeft te maken met een andere lichaamsbouw.

Middelomtrek-waardes gemeten met een centimeter:

 MannenVrouwen
Geen risico – gezond gewichtminder dan 94 cmminder dan 80 cm
Lichte vorm van risico: let op gewichttussen 94 – 102 cmtussen 80 – 88 cm
Verhoogd risico: afvallen102 cm of meer88 cm of meer


3.5 Spiermassa

Het meten van spiermassa doe je op de bio-impedantieweegschaal en gebeurt net als bij vetmassa in percentages van de totale lichaamssamenstelling.

Een andere manier om te kijken wat er met je spieren gebeurt is je armen en benen opmeten. Met name je benen worden dunner als je daar meer spiermassa ontwikkelt. Meet, als je dit proces wilt volgen, bij ieder weegmoment ook de armen en benen op met een centimeter en noteer de uitkomsten naast de andere meetgegevens.

Het fijne van spiermassapercentage meten is dat je een positief doel kunt formuleren, namelijk ‘verhogen van het percentage spieren’. Dit werkt veel motiverender dan je percentage vetmassa te willen laten dalen. En als het spiermassa percentage stijgt, dan daalt automatisch het vetmassa percentage. Dat is natuurlijk wel heel fijn.

Een spiercel is een actieve cel die meer weegt dan een vetcel, wat een luie cel is.

Als je vet verbrandt en ondertussen spieren opbouwt, kan het dus zijn dat je op de weegschaal uitgedrukt in kg niet veel van je succes kunt zien, maar je lichaam ziet er wel slanker, vitaler en stralender uit.

Een bijkomend voordeel van het verhogen van de spiermassa is dat je stofwisseling sneller wordt. Dit zorgt voor meer verbranding, ook in rust, en helpt dus bij op gewicht komen en blijven.

Normale percentages spiermassa:

LeeftijdManVrouw
<30 jaar42-54%34-39%
31-49 jaar41-50%33-36%
>50 jaar39-48%29-34%


3.6 Vochtpercentage

Diverse weegschalen kunnen het vochtgehalte in je lichaam bepalen. Dit is echter een niet zo relevante meting. Als het te laag is krijg je dorst en ga je drinken; is het te hoog dan moet je plassen. Voor de rest is het vochtgehalte bij gezonde mensen weinig beïnvloedbaar. Alleen bij mensen met een aandoening aan bijvoorbeeld hart of nieren kan het vochtgehalte gaan afwijken. Raadpleeg in zo’n geval een arts.

Gezonde vochtpercentages:

VrouwenTussen de 45% en 60%
MannenTussen de 50% en 65%