Les 2 Gebruik sleutelwoorden

Sleutelwoorden zijn woorden waar een bepaalde emotionele of gevoelsmatige lading aan vast zit. Wij gebruiken ze allemaal, elke dag en zijn ons er vaak niet bewust van dat we ze gebruiken. Voorbeelden van veel gebruikte sleutelwoorden zijn:

  • lastig
  • moeilijk
  • ingewikkeld
  • niet fijn
  • geweldig
  • super
  • balen
  • vervelend.

Bovenstaande sleutelwoorden worden zo vaak gebruikt in ons taalgebruik, dat je ze lang niet allemaal kunt adresseren in een gesprek met een cliënt. En dat hoeft ook niet als je in ogenschouw neemt dat het gebruik van sleutelwoorden niet een doel ‘an sich’ is maar een middel om het doel, verdieping bij de cliënt, te bereiken.

Naast bovenstaande sleutelwoorden is er ook de ‘buitencategorie’ sleutelwoorden:

  • Vader
  • Moeder
  • Opa
  • Oma
  • Broer
  • Zus
  • Neef
  • Nicht.

Als deze sleutelwoorden in een gesprek aan de orde komen ‘moet’ je ze gebruiken als je naar de onderliggende gevoel laag wilt komen. Familiaire relaties zijn altijd gevoelig, zowel positief als negatief, en bieden een uitgelezen kans om de verdieping naar achterliggende gevoelens en emoties op te zoeken en te onderzoeken.

Hoe ga je met sleutelwoorden om in een gesprek? Als coach neem je waar dat een cliënt een sleutelwoord gebruikt. Je geeft dit terug aan de cliënt en vervolgens vraag je erop door met een open vraag. Bijvoorbeeld: “Ik hoor je zeggen “vervelend”, wat is er vervelend voor jou?”
De cliënt wordt hiermee uitgenodigd om het woord, de omstandigheid én het onderliggende gevoel te benoemen en te onderzoeken. Als coach wacht je op de verdiepingsmogelijkheden die zich zeker zullen aandienen. Die haal je uit de toelichting van jouw cliënt en hier kan je nader op ingaan om te onderzoeken wat erachter schuilgaat.

Tip hierbij is om ‘vriendelijk vasthoudend’ te zijn. Het kan voorkomen dat een cliënt jouw poging tot verdieping wegwuift, bijvoorbeeld door te zeggen: “Nou, zo bedoel ik het niet hoor, ik wil alleen maar duidelijk maken dat …” en het gesprek wordt een andere wending gegeven. Het onbewuste van de cliënt heeft allang in de gaten welke kant jij als coach het gesprek op wilt sturen. En zet de cliënt aan om een vermijdingsreactie te vertonen. Weg van waar het onaangenaam voelt, weg van de gevoelslading die er onder zit, want die is niet fijn, die doet pijn. En dat weggaan, dat mag. Het is aan jou om op een gepast moment met vriendelijke zachte hand de cliënt terug te leiden naar dit gevoelige punt. Want het heeft zich al aangediend (in het gebruik van het sleutelwoord) en dus vraagt het om aandacht.